21 januari 2020 - Mijn kindertijd in Oost-Anatoliƫ
Betty Notenboom schreef een levensboek voor Elif Ates. Dit is een fragment.
Ik werd geboren in het dorpje Oğultaş Köyü in het district Erzincan Çayirli, in Oost-Anatolië. Het kan zijn dat ik inderdaad, zoals in mijn paspoort staat, op 2 januari 1949 werd geboren, maar het kan ook best eerder zijn geweest, want als het dorp ingesneeuwd was, kon je niet op reis om een aangifte te gaan doen.
Toen ik geboren werd, was er al één oudere zus. Ik werd zeven jaar na haar geboren: mijn vader was toen zij pas geboren was, vertrokken om in Istanboel te gaan werken en hij is daar zeven jaar gebleven. Hij was niet de enige man uit het dorp die ergens anders werk zocht, want zeker in de winter was er niet genoeg werk op het land voor iedereen. De mannen konden soms werk vinden in de mijnen in onze eigen streek, maar trokken ook naar Ankara of Istanboel, en vanaf de jaren ’60 naar Europa om hun gezin behoorlijk te kunnen onderhouden.
Ook in zijn jongere jaren had mijn vader steeds op verschillende plekken werk gevonden. Op die manier had hij in de loop van de tijd de Turkse taal geleerd. In onze streek werd Zazaca gesproken, een taal die eerder verwant is aan het Iraans dan aan het Turks.
Toen mijn vader zeven jaar weg geweest was vond mijn opa het welletjes en zei dat hij weer naar huis moest komen. Dat gebeurde, en niet lang daarna werd ik geboren. Mijn vader, zelf enig kind, wilde graag een groot gezin hebben en kort nadat ik geboren was, kwamen er nog twee zussen en drie broers bij. Mijn vader was heel lief voor ons, zowel voor de meisjes als voor de jongens. Mijn moeder liet haar gevoelens niet zo blijken, al had ik wel het gevoel dat ze meer hield van haar zoons dan van haar dochters. Ik herinner me niet dat mijn moeder met ons zong of speelde of verhalen vertelde, zoals mijn vader wel deed. Mijn oma en mijn tantes (allemaal van moeders kant) waren veel gezelliger. Ik was zelfs zo dol op mijn oma dat ik, als zij op bezoek kwam, haar schoenen verstopte zodat ze niet meer weg kon! In zo’n klein dorp woont je familie heel dichtbij: ik had veel neefjes en nichtjes om mee te spelen. Mijn neef en nicht waren mijn beste vrienden en zijn dat in de loop van mijn leven ook altijd gebleven. Trouwens, iedereen kende elkaar en aan vriendjes en vriendinnetjes was er geen gebrek! Niemand was rijk en speelgoed was er dan ook niet om mee te spelen. Vaag herinner ik me dat mijn zus misschien een stoffen popje had. We speelden, als het even kon, altijd buiten en ik herinner me dat we vaak ‘beş taş’, vijf stenen, speelden. Ik vond het heerlijk om buiten te spelen en ik mocht meestal ook wel spelen. Ik hoefde thuis als kind niet veel te helpen, dat deed mijn oudste zus, en pas toen zij getrouwd was moest ik meer in het huishouden gaan doen en meer gaan passen op mijn jongere zussen en broers. Ik herinner me nog dat ze als baby’s natuurlijk geen pampers hadden maar stoffen luiers. Om die droger te houden, maar ook om de baby warm te houden, werd daarin zand gedaan dat veel van het vocht opnam. Zoiets als luier-uitslag kwam daardoor niet voor, en ik vind het nog steeds opvallend dat de kinderen in ons dorp, zonder al het tegenwoordige gemak, toch veel minder ziek waren.
Als het in de winter te koud was om buiten te zijn, was er meer werk in de stallen: de dieren gingen ’s winters naar binnen en moesten dan natuurlijk gevoerd en verzorgd worden. Vóór de winter moesten er voorraden tarwe en aardappelen aangelegd worden: je kon niet reizen in de winter. We hadden ook voorraden boter en kaas, die in de kou zonder koelkast ook wel goed bleven.
Met mijn vriendinnen en nichtjes gingen we samen handwerken. Ook in de winter was het gezellig in het dorp. Niemand was rijk, maar we hadden het toch goed en genoten van de gezelligheid en de saamhorigheid. Als ik nú zie hoe veel snoep en cadeautjes kinderen soms krijgen, vraag ik me af of ze werkelijk gelukkiger zijn dan wij, die dolblij waren als iemand van buiten het dorp wat snoepgoed voor ons meebracht.
In de tijd dat mijn oudere zus opgroeide, was mijn vader in Istanboel. Mijn moeder en mijn grootouders vonden het onnodig om haar naar school te sturen, een meisje zou toch gaan trouwen. Voor het huishouden en kinderen krijgen had ze toch geen lezen, schrijven en rekenen nodig. Maar mijn vader vond het wél belangrijk dat ik, als meisje, ook iets leerde. Omdat mijn opa ertegen was, kon ik pas naar school gaan toen hij overleden was. Toen was ik acht jaar.
Ik vond het fijn om te leren en ik had graag verder willen leren: het was mijn droom om verpleegster te worden. Maar toen ik elf jaar was, hield het op, er was geen geld meer.
Reacties op Mijn kindertijd in Oost-Anatoliƫ
Naam | Bericht |
Reageer op Mijn kindertijd in Oost-Anatoliƫ
<<< Overzicht